flameworking, lampworking of toch maar glasblazen?

Het woord ‘glasblazen’ kan voor nogal wat verwarring zorgen. Volgens Vandale betekent het ‘het blazend vervaardigen van glazen voorwerpen.’ 

Het beeld dat het woord doorgaans oproept, is dat van het glasblazen aan de oven. Je ziet het stereotype beeld zo voor je: iemand schept een klomp gloeiendheet gesmolten glas uit een oven en blaast met bolle wangen lucht door een lange metalen blaaspijp. Dat je glas ook kan blazen aan een brander is minder bekend.

Alles wat wij in de volksmond  ‘glasblazen’ noemen, kan je verder opdelen in het effectief ‘blazen’ van holle objecten en in ‘boetseren’ van massieve vormen.

In het Engels bestaat er iets minder verwarring. Daar kreeg de techniek van glasblazen aan de brander de naam ‘lampworking’ of ‘flameworking’. Onze Nederlandse taal kent hier helaas geen woord voor.

Flameworking: de kunst om sculpturen te maken met glas dat in een vlam gesmolten wordt.

De techniek van flameworking was al in de vijftiende eeuw bekend in Frankrijk en Venetië. In die tijd werd de vlam aangewakkerd door een olie- of paraffinelamp (vandaar dat in Angelsaksische landen ook de term ‘lampworking’ gebruikt wordt). Tegenwoordig gebruiken we branders die worden gevoed door gas en zuurstof.

Koud … warm … heet

Twee dingen hebben zowel flameworking als glasblazen aan de oven gemeen: vuur en (gloeiend)heet gesmolten glas!

Bij andere glastechnieken, zoals bijvoorbeeld tiffany, glas-in-lood, graveren…, wordt het glas koud bewerkt, wat men dus logischerwijs koude glasbewerkingen noemt. 

Als glas in een fusingoven gelegd wordt om te smelten of te vervormen, noemt men dat een warme glasbewerking. 

Het is pas als er vuur aan te pas komt dat men spreekt over ‘heet glas’. Bij flameworking werk je aan een  vlam: een hete techniek dus.